Wekelijkse cartoon: Politiemensen moeten het voorbeeld geven!

Intern toezicht binnen de politiediensten, aanpassing van de tuchtstraffen voor de politiemensen, een deontologische code voor politiediensten: uiteraard ben ik daar allemaal voor.
Maar statuten, deontologische codes zijn maar hulpmiddelen. Alles staat of valt met de ingesteldheid van de politiemensen zelf!

Het zal wel naïef zijn in deze tijden van toenemend individualisme en minder verantwoordelijkheidsbesef, maar vanuit mijn positieve ingesteldheid op de samenleving, ben ik geen (grote) voorstander van deontologische codes.
Ik meen dat personen, zeker in publieke en verantwoordelijke functies, voldoende zelfverantwoordelijkheid aan de dag moeten leggen om voor zichzelf een aantal regels en een gedragscode op te leggen en uit te tekenen, zonder dat dit geformaliseerd moet worden.
Dit is dan ook de reden waarom ik eveneens tegen deontologische codes voor politici ben, temeer omdat ik vaak vaststel dat diegenen die daar met de mond wel voor zijn, in de praktijk deze proberen te omzeilen. Bovendien is dat de essentie van democratie: de burger moet de politici bij verkiezingen beoordelen op hun gedrag.
Hetzelfde geldt voor deontologische codes in andere beroepen en/of situaties, zoals bij politiemensen.

Ik besef dat beroepsfierheid en zelfrespect in de huidige maatschappelijke omstandigheden meer en meer verdwijnen, maar toch blijft dit voor mij de basis voor het functioneren binnen de maatschappij, zeker binnen bepaalde beroepen, zoals bijvoorbeeld ambtenaren en/of politiemensen.
Dit wil echter niet zeggen, zoals hoger reeds aangehaald, dat ik, in de huidige maatschappelijke context, zeker omdat de bevolking dit vraagt en verwacht, voorstander ben van een wijziging van het tuchtstatuut van de politie en van een deontologische code voor de politie.
Immers, een aantal feiten, die zich concreet voordoen bij het functioneren van politie, zoals bijvoorbeeld in de Rupelstreek of naar aanleiding van het takelen van auto’s in een aantal politiezones, geeft bij de bevolking aanleiding tot een uitdrukkelijke vraag om politiediensten beter op te volgen en/of te controleren.
Het is hier zoals met zoveel en zoals in andere maatschappelijke sectoren: een minderheid die slecht functioneert en/of zaken doet, die niet door de beugel kunnen, heeft eveneens een negatieve afstraling op diegenen, die juist wel goed functioneren!

Diezelfde problematiek doet zich voor met betrekking tot de werking van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten (Comité P).
We stellen vast dat de burgers steeds mondiger en mondiger worden en veel sneller de stap naar het Comité P zetten indien zij opmerkingen en/of kritieken hebben op het functioneren van de politiediensten.
Uiteraard is dit verdedigbaar en is het goed dat de burgers steeds mondiger worden, maar langs de andere kant moeten we de zaken ook in een juiste context plaatsen.
Het is goed dat er iets bestaat zoals het Comité P, waartoe de burger zich kan richten, maar de vraag die zich stelt is of de burger, en uiteraard heeft zij of hij dit recht, zich tegenwoordig niet al te vlug tot het Comité P wendt.
Wat mij betreft komt hier de zogeheten ‘kloof met de burger’ weer om de hoek kijken.
In feite heeft de politiek nog nooit zo dicht bij de burger gestaan als vandaag, heeft de burger alle mogelijkheden om tegen alle soorten zaken te reageren, ook tegen het optreden van politiemensen bij het Comité P, maar als die burger geen gelijk krijgt, vindt die burger nog altijd dat er een kloof is en/of dat de desbetreffende diensten niet goed werken. Met andere woorden, ‘kloof met de burger’ staat meer en meer gelijk met ‘geen gelijk krijgen’.
In het geval van klachten bij het Comité P, die dan vooral niet ingewilligd worden en waar bijvoorbeeld politiemensen gelijk krijgen, wordt door diezelfde burger al snel de beschouwing gemaakt dat alles ‘één pot nat’ is en dat de politiemensen toch altijd gelijk krijgen.

Als er beschouwingen gemaakt worden met betrekking tot de algemene werking van het Comité P en het al dan niet optreden tegen politiemensen, die niet goed hun werk doen en/of niet goed functioneren, moet dit in beschouwing genomen worden.

Als u het mij vraagt, is ook hier het evenwicht verbroken.
Met andere woorden, er zou een goed evenwicht moeten zijn tussen de burger, die inderdaad slecht bejegend wordt door de politiediensten en die de kans krijgt om hiertegen klachten te formuleren, maar langs de andere kant de ‘verzuurde burger’, die bij manier van spreken in alle omstandigheden malcontent is.

Vanuit deze positieve ingesteldheid durf ik zelfs het idee lanceren, wat ik eerder ook al gedaan heb in mijn boek ‘Zacht waar het kan, hard waar het moet - veiligheid in een stad’ (Ludwig VANDENHOVE, Studiecentrum Willy Claes, 2003.), dat in feite het mogelijk indienen van bemerkingen en/of klachten inzake het optreden van politiediensten nog laagdrempeliger zou moeten kunnen gebeuren.
In mijn boek heb ik bijvoorbeeld gelanceerd dat dit per provincie zou kunnen georganiseerd worden, daar waar de burger zich nu moet richten tot één centrale instantie.
Uiteraard mag dit niet ten koste gaan van de kwaliteit.
Laagdrempeligheid en de kwaliteit van de te behandelen klachten moeten hand in hand kunnen gaan.

Belangrijk in verband met deze hele problematiek is ook het evaluatiesysteem bij de politie.
Op dit ogenblik worden bijvoorbeeld de meeste korpschefs geëvalueerd en hieruit blijkt, net zoals dit het geval is met alle evaluaties bij de overheid in het algemeen, dat deze evaluaties weinig zin hebben voor mensen, die goed functioneren, maar dat deze evaluaties in feite net niet werken voor diegenen, die slecht functioneren.
Het is te vroeg om hieromtrent nu al cijfers te geven, maar uit informele contacten blijkt dat die korpschefs, die in feite negatief geëvalueerd werden, in de praktijk nog altijd in dienst zijn via alle mogelijke procedureslagen bij de Raad van State en/of andere situaties.
Dit zijn zaken die de burger niet begrijpt!

Ter volledigheid vindt u hieronder een aantal cijfers uit het jaarverslag van het Comité P, vergeleken met de concrete situatie in de politiezone Sint-Truiden - Gingelom - Nieuwerkerken.
De lokale politie Sint-Truiden - Gingelom - Nieuwerkerken heeft in 2004 10 dossiers ontvangen van het Comité P over klachten van burgers van onze politiezone. Dit aantal ligt hoger dan het nationale gemiddelde, te weten:
- nationaal: 2000 klachten op 36.866 politiemensen (= 1 klacht op 18,4 politiemensen);
- politiezone Sint-Truiden - Gingelom - Nieuwerkerken (= 1 klacht op 10 politiemensen).
Bij geen enkele klacht tegen politiemensen van de lokale politie Sint-Truiden - Gingelom - Nieuwerkerken werd een fout van de politieambtenaar aangetoond.
Bovendien is het de politiek van de politiezone om de rol van het Comité P zo veel mogelijk te promoten (zie folders in het wachtlokaal, publicatie in de politiekrant, het meegeven van folders, etc.)
U merkt het: politie dichtbij de burger en laagdrempeligheid, zelfs om klachten te formuleren, maar uiteindelijk een goed functionerende politie!

Wat de lokale politie Sint-Truiden - Gingelom - Nieuwerkerken betreft, wijzen zowel de hoofdcommissaris van politie - korpschef, als ikzelf, de politiemensen er vaak op dat zij zich aan een aantal elementaire regels moeten houden en vooral dat zij het voorbeeld voor de burger moeten geven, zoals qua kledij, parkeergedrag, algemene houding, etc.
Ongetwijfeld zullen een aantal leden van de lokale politie Sint-Truiden - Gingelom - Nieuwerkerken vinden dat we ‘vitten’, maar naar de burger toe is het onontbeerlijk dat ambtenaren in het algemeen en politiemensen in het bijzonder het voorbeeld geven.
Zij moeten immers ook beseffen dat zij betaald worden met het belastingsgeld van deze burgers.
Dit geldt nog des te meer voor politiemensen, omdat zij sedert de politiehervorming een zeer goed statuut hebben.
Daarenboven wordt zowel door de stad Sint-Truiden, als door de gemeenten Gingelom en Nieuwerkerken veiligheid als een prioritair beleidsdomein beschouwd en wordt op geen enkele (financiële) inspanning gekeken om de politiemensen, ook qua materieel en infrastructuur, in ideale omstandigheden te laten werken.
Veiligheid is nu eenmaal iets wat de burger belangrijk vindt en het beleid moet daar dan ook op inspelen, langs de andere kant moeten de politiemensen deze inspanningen van het beleid, en dus ook van de bevolking en de belastingsbetaler, weten te appreciëren.
Nog een reden te meer om zich voorbeeldig te gedragen!

In ditzelfde verband vind ik de kritiek van sommige vakbondsmensen, dat burgemeesters druk zouden uitoefenen op korpschefs onder welke vorm dan ook, onterecht.
De wet terzake is duidelijk: elk heeft in het politielandschap haar/zijn bevoegdheid, enerzijds de korpschef(s), anderzijds de burgemeester(s) en/of de voorzitter(s) van het politiecollege.
Ook vakbondsafgevaardigden zouden moeten beseffen dat zij een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben.
Dit soort uitspraken voedt enkel maar de anti-politiek.

Het is zoals met zoveel: statuten, regels, codes, etc. moeten er zijn, maar in de praktijk hangt veel, zo niet alles, af van het werk en de ingesteldheid van de personen, die het werk op het terrein moeten waarmaken! Mensen blijven mensen!

Ludwig Vandenhove
burgemeester - senator

Tags: