Evaluatie SERV begrotingsbeleid Vlaamse Gemeenschap

Tijdens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie van dinsdag 3 maart 2020 in het Vlaams parlement ging  het over het Vlaams begrotingsbeleid.

Enerzijds was er de gedachtewisseling over het monitoringrapport van de Vlaamse regering over de uitvoering van de begroting 2019. Anderzijds was er de evaluatie door de Sociaal -Economische Raad van Vlaanderen (SERV) van het begrotingsbeleid 2020 van de Vlaamse Gemeenschap.

Vlaams parlementslid Ludwig Vandenhove kwam tussen namens de sp.a en verdedigde een aantal stellingen en stelde een aantal vragen.

“Hoe zit het met de hogere ontvangsten uit de registratierechten, na de afschaffing van de woonbonus, en uit de erfenisrechten na de hervorming van de vorige regering?
Welke evolutie ziet de SERV daarin?

Wij treden het standpunt bij van meer investeringen vanuit de diverse overheden.
Sp.a pleit daar al jaren voor.
Het is positief dat de Vlaamse regering wat financiële ruimte geeft aan de gemeenten, maar er moet niet over overdreven worden.
Doen alsof nu ineens al hun financiële problemen zouden opgelost zijn, is niet correct. Bovendien krijgen de gemeenten er maar steeds heel wat taken bij.
Dat bijkomend geld volstaat zelfs niet voor die bijkomende opdrachten.

Wij betreuren als sp.a de positieve persberichten vanuit de SERV over het gevoerde begrotingsbeleid.
Wij horen nu een heel ander verhaal.
Vanwaar die discrepantie?

Er is in het SERV-rapport heel weinig aandacht voor het beleidsdomein welzijn. Nochtans hadden verschillende sociale partners, niet in het minst werkgeversorganisatie VOKA, precies gepleit voor meer middelen voor welzijn.
Vanwaar die tegenstelling?

De inleveringen door het bedrijfsleven worden kunstmatig ‘opgeblazen’.
De echte toestand is een stuk genuanceerder.

Tot slot is er het gegeven van de onderbenutte kredieten.
Ze zijn een essentieel onderdeel van het Vlaamse begrotingswerk geworden en dat is een ongezonde situatie, ook voor wat betreft de mogelijke democratische controle vanuit het parlement en zeker vanwege de oppositie.”