Democratische controle heeft niets van doen met perslekken!

Onder deze titel heeft burgemeester - federaal volksvertegenwoordiger Ludwig Vandenhove als lid van de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité P een bijdrage geschreven in 'De Juristenkrant' van mei 2008.
Hij reageert hiermee op de kritiek, die het Comité P in bepaalde persmiddens en vanuit bepaalde politieke hoek krijgt.

 

 

“Verdedig ik het Comité P? Neen”, zegt Ludwig Vandenhove, ” Ik plaats die terechte of onterechte kritiek in een breder, democratischer kader."

 

 

 

Hieronder vindt u het integrale artikel.

 

Democratische controle heeft niets van doen met perslekken

 

 

Enkele weken geleden was er in de media heel wat te doen over het al dan niet terecht ontslag van een enquêteur van het Comité P. In het verlengde daarvan gaf de ontslagen enquêteur kritiek rond het functioneren van individuele leden van het Comité P. Ludwig Vandenhove, parlementslid en lid van de Begeleidingscommissie van het Comité P, betreurt dat een aantal parlementsleden hierover naar de pers hebben gelekt, vooraleer de leden van het Comité P gehoord werden in de Kamer. De controle op de politiediensten moet volgens hem vooreerst in het parlement zelf gebeuren, en niet in de pers.

 

 

Ludwig Vandenhove

 

 

ls lid van de parlementaire begeleidingscommissie, die toezicht moet houden op de werking van het Comité P, heb ik niet in de pers gereageerd op de concrete dossiers. Enerzijds omdat ik die dossiers niet individueel ken en het onderzoek naar eventuele fouten of misbruiken wat mij betreft gevoerd moet worden door het Comité P zelf, als het gaat om iemand van de Dienst Enquêtes van het Comité P, of door de parlementaire begeleidingscommissie indien het gaat om het functioneren van één of meerdere leden van dat Comité zelf.
Indien de bestaande wetgeving terzake niet volstaat, wat nog moet blijken, dan moeten we in het parlement nagaan of het wettelijk arsenaal uitgebreid of verbeterd kan worden.
Anderzijds ben ik van oordeel dat we als lid van de parlementaire begeleidingscommissie weliswaar federaal volksvertegenwoordiger zijn en bijgevolg in het kader van de wetgevende macht in onze democratie over alles spreekrecht hebben, maar dat we toch ook een heel belangrijke en bijzondere positie vervullen als lid van het toezichthoudend orgaan op de werking van het Comité P. Ik zie mijn functie hier als federaal volksvertegenwoordiger, maar ook en misschien nog eerder als ‘controleur’ en/of ‘beheerder’. In die zin moeten wij als lid vragen kunnen stellen over alle mogelijke dossiers en, als er bedenkingen of vragen zijn, die stellen. Die mogelijkheid bestaat ook.
Indien wij ernstige vragen hebben over het functioneren van personeelsleden of vaste leden van het Comité P, moeten die daar aangebracht worden en moet er afgesproken worden hoe er verder mee omgegaan wordt in plaats van er vooraf, en zeker na de vergadering, mee naar de pers te lopen.
Ik weet dat dit een gevoelige discussie is - hetzelfde geldt trouwens en misschien nog meer voor het Comité I dat de inlichtingendiensten controleert - waar ik al vaak dezelfde ervaringen gehad heb.
Sinds ik lid ben van het federaal parlement in december 1999 maak ik deel uit van de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité P (als federaal volksvertegenwoordiger van december 1999 tot mei 2003 en van juni 2007 tot op heden) en van de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité I (als senator van juni 2003 tot mei 2007).
Ik weet dus waarover ik spreek: collega’s, die tijdens de vergaderingen bij hoog en bij laag volhouden dat ze niets naar buiten zullen brengen, maar wel elke keer verantwoordelijk zijn voor één of ander perslek. Dat is niet ernstig, om niet te zeggen onverantwoordelijk: vertrouwelijkheid en democratische controle zijn iets heel anders dan bewust perslekken creëren waardoor de werking van de geviseerde diensten zwaar wordt gehypothekeerd nog vooraleer er enig onderzoek is geweest, laat staan vaststelling van fout of dysfunctie.
De pers zal het waarschijnlijk niet graag horen, maar ook zij moeten beseffen dat ze hun werk maar kunnen doen omdat we in een democratie leven. En soms moet die democratie tegen zichzelf beschermd worden.

 

 

Anti-politiek

 

 

Zowel de Comités P en I als bijvoorbeeld het Rekenhof, zijn organen die opgericht zijn in de schoot van het federaal parlement en die ook rechtstreeks via dotaties door datzelfde parlement gefinancierd worden. De reden daarvoor is dat ze precies maximaal gecontroleerd kunnen worden door datzelfde parlement. Elk federaal parlementslid heeft bijgevolg minstens éénmaal per jaar de kans, bij de goedkeuring van de begroting en van deze dotaties, alle mogelijke vragen te stellen of opmerkingen te maken.
De manier waarop dit ‘dossier’ nu gelopen is, is wat mij betreft bijzonder nefast voor het imago van het Comité P, maar ook slecht voor het imago van de politie en zelfs voor onze democratie. In mijn ogen levert het Comité P goed werk. Ook als burgemeester merk ik dat. Hun jaarverslagen zijn daarvan onder andere een goed bewijs.
In dat verband hoor ik zeggen dat het Comité P ook erg bekommerd is om het imago van de politiediensten. Wat mij betreft, terecht: controle en bezig zijn met imago zijn mijns inziens niet tegengesteld aan elkaar.
Door zulke beschuldigingen - waarvan het waarheidsgehalte nog moet blijken - de wereld in te sturen, zonder voorafgaandelijk bijvoorbeeld één en ander af te checken bij het Comité P zelf, worden het Comité P en zelfs de parlementaire begeleidingscommissie in diskrediet gebracht. Bovendien, gezien de specifieke structuur van deze controlerende instantie, wordt zelfs de werking van het parlement in twijfel getrokken.
Burgers die vinden dat ze onterecht een proces-verbaal hebben gekregen, ook al was het terecht (en zo zijn er nogal wat in onze steeds individueler wordende maatschappij!) of die vinden dat hun zaak niet genoeg werd onderzocht, zullen zeggen ‘zie je wel, die politiemensen staan zelf niet recht in hun schoenen’ of nog erger zelfs, ‘hun controleurs hebben boter op het hoofd’.
De collega’s-parlementsleden, die dit dossier in de media gebracht hebben, zijn wat mij betreft dan ook niet vreemd aan enige vorm van populisme.
Wil ik daarmee zaken in de doofpot stoppen? Helemaal niet. Wil het Comité P dat? Uit de persberichten kan ik afleiden dat het Comité P geen enkel bezwaar maakt en over elk dossier tekst en uitleg wil en zal geven. Laat het Comité P dus die tekst en uitleg geven, laat de zo nodig bijkomende onderzoeken doorgaan: op een bepaald ogenblik zullen ze (opnieuw) ter sprake komen in de parlementaire begeleidingscommissie en dan kunnen er al dan niet de nodige conclusies uit getrokken worden. Pas dan trekken we best conclusies en niet vóór enig onderzoek is gedaan, en niet in de krant. Ik pleit voor een sereen debat, eerst in de schoot van de parlementaire begeleidingscommissie, nadien desgevallend in de volledige Kamer van Volksvertegenwoordigers over:
- De fouten of dysfuncties bij het Comité P, zo die er geweest zijn en nadat we datzelfde Comité P tekst en uitleg hebben laten geven;
- De huidige wetgeving rond het functioneren van de Comités en hoe er opgetreden moet worden ingeval van onbehoorlijk functioneren;
- Is de actuele wetgeving niet voldoende, dan moet die aangepast worden;
- De communicatie, vanuit de Comités en vanuit de leden van de parlementaire begeleidingscommissies.

 

 

Wat dat laatste betreft, blijf ik erbij: openheid, democratische controle en persvrijheid kunnen hier perfect samengaan. Een protocol tussen en met alle betrokken partijen kan hier een optie zijn. Maar met de het soort berichtgeving die nu gebracht wordt, moeten de betrokken collega’s-parlementsleden beseffen dat ze enkel de anti-politiek voeden, tenzij dat natuurlijk de bedoeling is.

 

(De auteur is federaal volksvertegenwoordiger voor sp.a, burgemeester van Sint-Truiden en lid van de parlementaire begeleidingscommissie van het Comité P)

 

 

De democratie moet soms tegen zichzelf worden beschermd.

 

 

De manier waarop dit ‘dossier’ gelopen is, is bijzonder nefast voor het imago van het Comité P, maar ook slecht voor het imago van de politie en zelfs voor onze democratie.

 

 

 

 

 Over dit onderwerp verscheen ook een artikel in 'De Morgen' van woensdag 4 juni 2008.